vrijdag 4 oktober 2013


Willem Kloos, XXXIV


Der menschen hoogste smart is wonderbaar.
Zonder gelach,
Zonder geween,
Lig ik gestrekt,
Beweegloos gestrekt,
Starend en stom,
In den nacht.

Paarden-getrappel en wagen-gedraaf,
Donkere vormen bewegen zich zacht
In den donkeren nacht....
Donkere vormen, zonder gerucht,
En ik zucht....

Paarden-getrappel en wagen-gedraaf,
Paarden en wagenen draven gestaag,
Paarden en wagenen draven gestaag met getrappel op straat....
Waar ik roerloos gestrekt lig,
Zonder gerucht,
In den nacht, in den nacht.

Uit Verzen, 1894

Vooraf

Kloos is een van de voormannen van de beweging van ’80 geweest. Dat was de groep dichters die de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie als principe verkondigden. Vorm en inhoud moesten als een geheel de Schoonheid weergeven. Ik laat de literaire historie nu maar verder liggen. Kloos is oud geworden, hij leefde van 1859 tot 1928. De roemruchte wapenfeiten van de Beweging van ’80 vertel ik hier niet. Die zijn makkelijk op te zoeken. Alleen wil ik nog kwijt dat Kloos na zijn 30e weinig interessante gedichten meer heeft gepubliceerd. Hij compenseerde het gebrek aan inspiratie met alcoholische dranken. Toch kies ik voor een van zijn latere gedichten, omdat de exaltatie van Kunst is Schoonheid, toen hij dit schreef, al voorbij was en toch ook om de kwaliteit van dit gedicht.
Laten we voor het gemak maar over de ik-figuur spreken. Daarin zit naar mijn inzicht een hoog gehalte Kloos, maar dat nemen we nu voor kennisgeving aan.

Kunst is passie
Kunst is passie. Het was een hoofdprincipe van de Tachtigers en zeker ook van Kloos. Passie heeft als woord twee betekenissen: hartstocht en lijden. Beide betekenissen spelen in de aandoeningen van de Tachtigers een grote rol. De dichter moet lijden, uit die smart kan Schoonheid opbloeien. Zonder Passie geen hartstocht. Het lijden van de ik-figuur betreft hier de geluiden van buiten die een doodsgedachte oproepen.

De droom

De ik-figuur lijdt dus. Maar inderdaad, zijn hoogste smart is wonderbaar. Hij ligt doodstil in bed, zie verder de eerste strofe. In zijn halfslaap dringen geluiden door van buiten, het geluid van paarden en wagens. Die geluiden suggereren beweging op straat en de dichter hoort in die halfslaap niet alleen de geluiden, hij ziet ook de bewegingen. Het is duidelijk dat hier sprake is van een droom. Maar wel een droom, waarin de geluiden van buiten gaan corresponderen met de visuele elementen van de droom. Uiteindelijk slaapt de ik-figuur geheel in en verdwijnen de geluiden dus.

Vormaspecten

Terwijl Kloos in zijn eerste periode streng de hand hield aan de vorm van zijn gedichten, schreef hij hier een vrij gedicht. In de derde strofe herhaalt de dichter variërend de beelden uit de eerste twee strofen. De aa-klanken, veelvuldig gebruikt, contrasteren met de –a- van getrappel. Het derde vers herneemt de eerste twee verzen op kunstige manier. De droom loopt uit in gedachtepuntjes. Daarna varieert de dichter met andere woorden uit de voorgaande strofen. We moeten hier sterk denken aan de Melopee van Van Ostaijen. Het is op deze site door Rik Wouters besproken.


Inhoudelijke aspecten

Wie de film “Wilde Aardbeien” van Ingmar Bergman heeft gezien, zal ongetwijfeld dit gedicht met die film associëren. De beginscène van deze film laat een man zien die droomt dat er buiten een paard met een lijkkoets voorbijrijdt. Hij gaat, nog steeds in zijn droom, naar buiten en ziet dat er een kist van de lijkwagen glijdt, waardoor het deksel er gedeeltelijk afschuift. Een arm van de dode komt naar buiten. Als de man het deksel oplicht ziet hij zichzelf daar liggen. Dit wil verder niets van dit gedicht zeggen, maar ik associeer toch altijd dit shot uit de film met de halfslaap van Kloos. Alleen gaat de hoofdpersoon in de film naar buiten en lijkt de ik-figuur in het gedicht in slaap te vallen.

Intertekstuele aspecten

Wie Van Ostayen als dichter kent, herkent in de derde strofe veel van het expressionisme van deze dichter. Leg de Melopee van Van Ostayen hier maar eens naast. Rik Wouters besprak het voor deze site. Of Kloos dit gedicht kende, weet ik niet. Maar daar blijf het niet bij. André Breton publiceerde in 1924 het Manifest van het Surrealisme. Daarin propageerde hij ook het ‘automatische schrijven’, het schrijven zonder rationele activiteit, als in een toestand van halfslaap. Als dit gedicht inderdaad in 1894 is gepubliceerd, kan Kloos noch Breton , noch Van Ostayen hebben gekend. De overeenkomst tussen Van Ostayens Avondgeluiden, ook wel Avendgeluiden, is opvallend. Ik besprak dit gedicht op deze site.  Van Ostaijen beschrijf daar ook hoe geluiden van buiten doordringen tot de (half)slapende hoofdpersoon. Dit gedicht is een van de gedichten van Kloos, geschreven in een van die momenten van inspiratie die hij in zijn eerste periode nog mocht beleven. Het is dus niet mogelijk dat Van Ostayen en/of Breton invloed op Kloos hebben uitgeoefend bij zijn schrijven van dit gedicht. Als dit wel het geval zou zijn, zou dit zeker afbreuk doen aan de originaliteit van dit gedicht. Je zou dan van epigonisme of erger nog kunnen spreken. Nu is er sprake van een geval van onbewuste verwantschap.

Ontnuchtering

Deze bespreking zou best aardig zijn geweest, ware het niet dat ik pas na het voltooien naar de datum keek. Ik was verbijsterd! Dat houdt in dat mijn hele beschouwing over de intertekstualiteit met Van Ostaijen niet opging. Nu rest mij niet anders dan de ontstaansgeschiedenis van deze bespreking aan u voor te leggen, terwijl ik met een raadsel blijf zitten. Hoe kwam Kloos in 1894 tot een dergelijke werkwijze? Zo is dit toch wel een heel bijzonder gedicht geworden, tenzij een van de lezers op een andere gedachte komt.

Tot slot
Ik heb weinig neiging de gedichten van Kloos te herlezen. Maar dit en enkele andere van zijn vroege gedichten blijven mij toch helder voor de geest staan. Jammer dat zijn dichterschap zo jammerlijk teloor ging.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten