Lucebert, lente-suite voor lilith
introductie:
als babies zijn de
dichters niet genezen
van een eenzaam
zoekend achterhoofd
velen hebben
liefde uitgedoofd
om in duisternis
haar licht te lezen
in duisternis is
ieder even slecht
de buidel
tederheid is spoedig leeg
alleen wat
dichters brengen het te weeg
uit poelen worden
lelies opgedregd
kappers slagers
beterpraters
alles wat begraven
is
godvergeten
dovenetels laat es
aan uw zwarte
vlekken merken dat het niet te laat is
wie wil stralen
die moet branden
blijven branden
als hij liefde meent
om in licht haar duisternis
op handen
te dragen voor de
hele goegemeent
1
o-o-oh
zo god van slanke
lavendel te zien
en de beek koert
naar de keel
en de keel is van
de anemonen
is van de zeedemonen
zingende bovengekomen
kleine dokter jij
drinkende huid van bezien
zie een mond met
de torens luiden de tong
een wier van
geluid de libbelen tillende klei
en jij
wassen
jij klein en vingers in de la van de ven
lavendel
in de lente love lied
laat
zij geuren
pagodegeuren
lavendelgoden
geuren
2
geleerden zeggen
dat mijn liefde beffen moet dragen
hoge stoelen
tussen de tanden moet zetten
zal zijn zijn
de – kleine –
lachende – versierde – vitrine – lilith?
muzieken moet men
in bed zooo zachtjes opzetten
een fluwelen
mecaniekje een fluwelen liedje
maar lieve
daar torrelt de trom de trom de trom
en bast een vracht
van hangnaar klappert haar licht
haar blazend licht
en ik en ik ik ben
ik jaag niet naar de letter
luister ik jaag
niet naar de letter maar ik luister
daar blaast haar
licht een stoeiende tuba in de zoen
ik ademhaal ik
jaag het hippende licht
knip knip
en overal overal
stroomt stroomt mijn oog:
rivier van
fotografie
3
lilith
die is lief die
liebe suite van delibes
wie blieft
wie
die
wie is die
lilith
wie is lilith
lilith
die is lief die
liebe suite van delibes
HA
daar dragen de
orgels haar achterna
ka ka
kyrië eleison
kyrië eleison
JA
zon zon zon zij is
de lila klauw de leliezon
Om te beginnen
Lente-suite voor Lilith is
een cyclus van drie gedichten die is opgenomen in apocrief. Aan die drie gedichten gaat een introductie vooraf. Al
met al een groot geheel, dat ik niet in één keer ga bespreken. Het wordt een
bespreking in vier etasppes. Ik begin met de titel.
Wie is of was Lilith? Ik
ga hier voor een groot gedeelte af op Wikipedia. Het artikel begint met:
“Lilith (Hebreeuws: לילית) was een vrouwelijke stormdemon, die in verband gebracht werd met de wind en waarvan werd gedacht dat
ze drager was van ziekte en dood (bijvoorbeeld kraamvrouwenkoorts). De persoon van Lilith dook rond 3000
v.Chr. voor het eerst op in een klasse van wind-
en stormdemonen, zoals Lilitu in de Babylonische
mythologie. Lilith verschijnt als een nachtelijke
demon in de joodse overleveringen. Lilith wordt meestal als een gevleugeld
wezen voorgesteld en wordt vaak aangehaald in "magische" teksten.”
Bij de Joodse overlevering wordt het echt
interessant. In de Bijbel komt de naam één keer voor, namelijk in Jesaja 34,
14. De NBV, die ik niet zo hoog heb zitten, vertaalt daar met “Lilith”. De SV
schrijft hier “nachtgedierte: “… ook zal het nachtgedierte zich aldaar
nederzetten, en het zal een rustplaats voor zich vinden”. De Naardense
vertaling houdt het op ‘nachtspook’. Buber vertaalt met het archaïstische woord
“Lur”, waarvan ik de betekenis in mijn woordenboek en op internet niet kan
vinden. Maar de Franse Bijbelvertaler Chouraqui, vertaalt inderdaad met
“Lilith”, dus deze keer kan de NBV zich op een gerenommeerde voorganger
beroepen.
Ik realiseer me dat we nu met poëzie bezig zijn
en niet met Bijbelwetenschappen. Het gaat dus over de naam Lilith. Van de
Joodse overlevering zegt Wikipedia het volgende:
In de Joodse mythologie is
Lilith een interessante verschijning. Uit het feit dat er in Genesis twee
scheppingsverhalen staan, concludeerde de mytheverteller dat er van twee
verschillende vrouwen sprake zou zijn. De eerste is dan Lilith. Zij is net als
Adam geschapen uit stof der aarde en is dus gelijkwaardig aan Adam. Dat liet
zij dan ook duidelijk merken. Regelmatig ontstonden er conflicten, omdat zij weigerde
zich aan Adam te onderwerpen. Op een dag kreeg ze er genoeg van en vertrok. Dat
zij niet mis was, heeft ook te maken met het feit dat zij over magische
krachten beschikte. Zij kende zelfs de geheime naam van God. Ze was Adam dus de
baas!
Uit de Babylonische
mythologie blijkt dat zij een nachtwezen is en alles wat met de nacht te maken
heeft, is geheimzinnig en schrikwekkend. In de Jesajatekst zien we dat terug,
zeker omdat even daarvoor de duivel wordt genoemd.
Wat wij voor dit gedicht
nodig hebben, is vooral het onafhankelijke karakter van Lilith en haar
nachtkant. Vandaar dat de NBG het in de vertaling van dit vers heeft over een
“nachtspook”. Maar ook de zienswijze van
de kabbala is bij het lezen van dit gedicht van belang: zinnelijke begeerte en
seksuele verleiding, godin van het kwaad.
Marcellus Emants schreef
een gedicht in drie Zangen onder de titel Lilith. Het is wat filosofisch
getint. Emants geeft de mythe van Adam en Lilith weer en geeft er een geheel
eigen verhaallijn aan. In zijn werk speelt de erotiek vaak een grote rol. Dat
is hem door de kritiek kwalijk genomen. Hij schreef een novelle, Een avontuur, voor zijn eigen blad, ‘De
Banier’, maar de redactie weigerde dit uit angst voor verlies van abonnees. Emants
beschouwde seksualiteit als een stuwende kracht in de mensen.
De introductie
Allereerst valt op dat
Lucebert in deze introductie bij wijze van hoge uitzondering gebruik maakt van
rijm. Het gedicht bestaat uit vier kwatrijnen, alle met gepaard rijm. De
verdeling in staand en slepend rijm lijkt willekeurig. Zo ook het aantal
versvoeten per vers. Zo te zien streeft de dichter naar vijf versvoeten, maar
het zijn er ook wel eens vier, en in één geval zelfs zeven.
Nog uitzonderlijker is dat
Lucebert niet de associatieve methode toepast in het vervolg van dit gedicht
doet hij dit wel, maar een meer of minder logisch betoog construeert. Toch
levert de associatieve methode van lezen wel iets op. Ik noem de volgende
associatiereeksen:
liefde – tederheid –
liefde
uitgedoofd - duisternis –
licht – duisternis – stralen – licht – duisternis.
Dat is het dan ook wel. We
kunnen hier een hoofdlijn van het betoog uit extraheren. Dat komt bij de
interpretatie aan de orde.
Interpretatie
De dichter gaat ervan uit
dat zoeken een aangeboren eigenschap van mensen is en dat dit een typisch
individuele activiteit is, het maakt eenzaam. Maar gaandeweg hun leven
verliezen zij deze eigenschap. Daarmee is een andere eigenschap mede verloren
gegaan, de mogelijkheid lief te hebben. Daarmee verdwijnt dan ook het licht,
zij kunnen nog slechts in duisternis haar licht lezen, met andere woorden:
liefde is iets onbegrijpelijks geworden. In een mooie alliteratie brengt de
dichter dit samen: liefde – licht – lezen.
In de tweede strofe is een
tegenstelling ingebouwd. De eerste twee verzen geven aan dat het kwaad in het
duister heerst. Op Bali werd iemand die bij daglicht stal, licht gestraft, maar
wie dit ’s nachts deed werd ter dood gebracht. Hij had zich verbonden met de
machten van de duisternis, van het kwaad, en dat was niet te tolereren. Ook de
tederheid verdwijnt snel in het duister. Nu komt de gedachte uit de eerste
strofe terug, de dichters vormen een uitzondering. Zij hebben het zoeken niet
verleerd en laten nu de tederheid niet los, in een modderpoel zoeken zij de waterlelie.
In een gedicht van Frederik van Eeden beschrijft hij hoe uit de modderige bodem
een bloem groeit in al haar schoonheid: de waterlelie.
Lucebert heeft duidelijk
een hekel aan de dagelijkse, nietszeggende gesprekken, zoals die bij de kapper
en de slager worden gevoerd. De witte dovenetel vormt nu een contrast met al
die nietszeggendheid. De roestbruine vlekjes op nerf en blad demonstreren dit
contrast.
In de vierde strofe lezen
we een soort toepassing. Er is geen licht zonder lichtbron. Als je de liefde
wilt uitstralen, kost dit energie, je moet branden. Dan kun je het licht door
de duisternis dragen, licht dat voor ieder zichtbaar is, voor de ‘goegemeent’,
waarmee hij de bevolkingsgroepen uit het eerste vers van de derde strofe
samenvat.
Conclusie
De belangrijkste aspecten
worden in de twee associatieketens genoemd, licht en liefde tegenover duister.
Bij dat laatste komt dan nog de leegte, de nietszeggendheid, in het discours
tussen veel mensen. Het is de taak van de dichter dat licht, die liefde, te
zoeken. Die twee motieven, licht en liefde tegenover duisternis en kwaad,
vinden we terug bij de figuur van Lilith, het nachtspook, de kwade macht, die
zich uit de sfeer van licht en liefde heeft teruggetrokken in het duister en
het kwaad.
1
Analyse
Om de schijnbare onzin die
Lucebert op papier zette, te interpreteren, kun je bij hem niet om de
associaties, waar zijn gedichten vol van staan, heen. Dan nog kan ik niet alles
in zijn gedichten begrijpen. Maar ik doe een poging.
Eerst de associatie- en
andere ketens:
Associaties:
god – zee de monen -
lavendelgoden
lavendel – la van de ven –
lavendelgoden
beek – zee (de monen)
keel – mond
anemonen – lavendel –
geuren – lente
Assonanties:
anemonen (zee de) monen
libbelen – tillende
lavendel – lente – love -
lied
pagode – goden
Alliteraties:
koert – keel
torens – tong
vingers – ven – lavendel
Rijm:
Anemonen – (zee de) monen
– bovengekomen
dokter – drinkende
Interpretatie (althans een poging daartoe)
Liefde is een belangrijk
motief, zoals we in de introductie hebben gezien. Het is misschien wat scabreus
gedacht, maar in deze context zou je de kreet “o-o-oh” kunnen zien als de kreet
van een vrouw die op weg is naar haar orgasme. Haar partner zou zij als een god
kunnen ervaren. Een slanke, naar lavendel ruikende god. duiven koeren bij hun
liefdesspel, zo is mij verteld. De kreten die de vrouw slaakt, komen opwellen
naar de keel, als een beek uit de bron. De keel wordt geassocieerd met
anemonen. Kijk eens naar een foto van deze bloemen en je valt misschien op dat
de bloem oogt als een wijd openstaande mond, keel, vagina, kies maar.
Wat moeten we met “zee de
monen” aan? Ik mag niet iets in een tekst van een ander veranderen, maar hier
heb ik toch heel sterk de neiging “zeedemonen” te lezen. De zee is van oudsher
de plaats waar de kwade machten huizen. Hier is sprake dat iets of iemand die
is te boven gekomen. Iets of iemand? In de tekst moet dit de keel zijn. maar
die keel hoort bij degene die de kreet slaakt, de vrouw dus. Ik neem even aan
dat het een vrouw is, omdat zij haar minnaar als een god ervaart. Alleen in
geval van een homofiele verhouding zou dit anders zijn. die verandering is
natuurlijk sterk aanvechtbaar, want in de varianten zie ik niets van deze
mogelijkheid. Maar als je niet aanneemt dat Lucebert per ongeluk de spaties
heeft geplaatst, maar een woordenspel speelt, is dit heel goed mogelijk.
We gaan naar de tweede
strofe. Het blijft een scabreuze en speculatieve aangelegenheid. Ik kan dit
gedicht niet anders lezen dan zo. Ik zie de “kleine dokter” als de vrouw.
Waarom een dokter? Zij kan een helende werking uitoefenen op haar partner. Als
ik in deze context lees over de mond met de tong, en als ik de torens als een
fallussymbool zie, kan ik niet anders interpreteren dan dat de vrouw met haar
tong de joystick van haar minnaar beroert. Het tegengestelde zien we straks in
2. als dit waar is, kan zij geen woorden voortbrengen, maar alleen maar
onbestemde geluiden, een “wier van geluid”. Wat moet ik met die
“libbelen”? als ik ook hier een
woordenspel vermoed, zie ik het woord “libellen”. Daar kan ik meer mee. Het is
dan een tegenstelling tot de “klei”. De sierlijke, schijnbaar gewichtloze
libelle verheft zich boven de zware, zuigende klei. Wordt de vrouw zo uit haar
dagelijkse realiteit opgeheven naar een toestand van verrukking?
Strofe 3 levert
onmiddellijk begripsproblemen op. Wie spreekt de dichter met “jij” toe? De
vrouw? In het tweede vers zien we een duidelijke woordspeling met “lavendel”:
“de la van de ven”. Het derde vers is
logisch niet te begrijpen, maar we zien wel de sterke alliteratie. Lavendel
wordt met de lente verbonden, met “love” 9volgens mij het Engelse woord) en met
“lied”. Zo tekent Lucebert de sfeer van
het gebeuren in dit gedicht. Ook verder is van logica geen sprake meer. Kijk
naar de ketens boven en ik hoop dat je met mij de liefdessfeer kunt ervaren van
de begrippen, die eerder al ter sprake kwamen. Alleen de pagode is nieuw. Die
brengt ons in de zinnelijke sfeer van het Oosten.
Het lied komt terug in 2.
Daar komt de liefde in nog sterkere mate ter sprake.
2
Associaties:
liefde – beffen (?) –
verzen 3 en 4 in
hun geheel - zoen
muzieken – mecaniekje –
liedje – de trom – bast – tuba
licht – licht – licht –
licht
knip knip – fotografie
Alliteraties:
lachende – lilith
torrelt – trom
letter – luister – letter
– luister – licht – licht
Let ook op de herhalingen:
de trom de trom de trom
licht haar blazend licht
en ik en ik
knip knip
overal overal
Interpretatie
Deze keer volgen we het
gedicht vers voor vers:
1
De geleerden
zeggen dat liefde plechtig moet zijn. Beffen heeft tegenwoordig een scabreuze
betekenis, maar ik denk toch niet dat Lucebert in deze context, de
plechtigheid, op zinspeelt. Vandaar mijn vraagteken in de analyse
2
Moeilijke
beeldspraak. Ik maak ervan dat de liefde eerlijk en eerzaam moet zijn.
3
In de
verklaring zou ik ‘werkelijk’ toevoegen: “zal zij werkelijk zijn”.
4
Hier volgt een
beschrijving van Lilith met toch wat negatieve connotaties: ‘versierde’ (is ook
dubbelzinnig: het kan op het uiterlijk slaan, maar ook dat de minnaar haar
versierd heeft).
5
Hier wordt aan
die negatieve connotatie nog het woord ‘gichel’ (sic!) toegevoegd.
6
De tweede
strofe begint rustig, maar groeit naar een climax.
7
In andere
woorden een herhaling van vers 6, een rustig muziekje.
8
Het ‘maar’
wijst op een tegenstelling, de wending vindt plaats, de rust verdwijnt.
9
De onrust
wordt door tromgeroffel ingeluid. Let op de assonantie tussen het neologisme
‘torrelt’ en het gebruikelijke ‘roffelt’.
10
Hier is het
verlangen duidelijk voelbaar.
11
Zij wakkert
dit verlangen aan, ze blaast het vuurtje aan.
12
De herhaling
versterkt de betekenis, de dichter gaat niet wetenschappelijk te werk, zo is
hij nu eenmaal.
13
Hij herhaalt
deze instelling nog eens, maar voegt eraan toe dat hij receptief te werk gaat.
14
De tuba komt
de trom versterken, we groeien naar de climax toe. Lilith blaast de hartstocht
aan in een zoen.
15
In ‘hippende’
doet de dichter wat hij in vers 9 ook al deed. Het woord ‘hippend’ en
‘knippert’ doen aan elkaar denken. Het licht uit de introductie keert terug.
Lilith, het nachtspook, verkeert nu in het licht. De minnaar haalt adem na de
zoen, hij hervat zich.
16
Het licht wordt
nu geassocieerd met de fotografie.
17
De minnaar
geniet van het lichaam van Lilith, hij blijft kijken.
18
Hij wil die
beelden vastleggen in een stroom van fotografische beelden, deze nacht is te
incidenteel. Ik denk overigens niet aan een letterlijk fotograferen, maar
eerder neem ik aan dat de minnaar wat hij ziet in zijn geheugen wil vastleggen.
3
We plegen geen analyse
meer, maar volgen dit derde gedicht op de voet, regel voor regel.
1
We komen terug
op Lilith, de titelfiguur.
2
Wat moeten we
nu met Léo Delibes aan? Volgens mij past zijn naam in dit spel met woorden, een
spel dat uitgaat van “lief” en via de Duitse vertaling bij Delibes voorlopig
eindigt. Delibes heeft inderdaad suites geschreven, maar geen ervan draagt de
naam van Lilith. Alle logica is nu verdwenen. We gaan nu regelrecht naar de
climax van dit gedicht en het orgasme van de minnaars.
3
Nu volgt een
spel met de ie-klank waarin natuurlijk ook de naam van Lilith past en dan weer
uitloopt in een herhaling van het tweede vers.
11
Hier, in deze
kreet, zien en horen we het absolute hoogtepunt.
12
De verrukking
wordt hier verwoord met het woord “orgels”. Een orgel past in de kerkdienst en
brengt ons in een religieuze sfeer. Erotiek en religie zijn hier nauw
verbonden.
13
De klanken die
nu worden uitgestoten zijn niet eens meer verstaanbaar. Gerbrandy heeft in een
artikel in De Volkskrant gedacht aan kraaien. Gezien het geluid ligt dit voor
de hand, maar ik houd het op de onverstaanbaarheid in de uiterste verrukking.
14
De religieuze
sfeer keert terug. “Kyrie eleison”! Heb medelijden! Deze extase is haast niet
meer te verdragen.
15
Dan nog een
keer een nu uiterste kreet.
16
Alles is tot
rust gekomen. Het was alsof zonlicht de ogen verblindde. Nog een laatste keer
een spel met woorden, nu rondom de klank ‘li(e)’. de zon wordt geassocieerd met
de lelie, de bloem van de rouw. Het is voorbij. Dit komt niet meer terug.dat
doet pijn, vandaar de klauw. Lilith, het nachtspook, blijkt nu de bron van het
daglicht. Alles is nu veranderd. Lilith, de leliezon.
Tot slot
Ik begrijp dat deze
interpretatie van een voor velen onbegrijpelijk gedicht evengoed tot ongeloof
zal leiden. Maar nu ik na zo veel jaren dit gedicht weer las en interpreteerde,
wat ik bij de eerste lezing, lang geleden, niet deed, kom ik niet tot een
andere dan tot deze interpretatie. Hier sta ik, ik kan niet anders om met
Luther te spreken.