zondag 19 januari 2014



M. NIJHOFF (1894-1953)



HET LIED DER DWAZE BIJEN

Een geur van hooger honing
verbitterde de bloemen,
een geur van hooger honing
verdreef ons uit de woning.

Die geur en een zacht zoemen
in het azuur bevrozen,
die geur en een zacht zoemen,
een steeds herhaald niet-noemen,

ried ons, ach roekeloozen,
de tuinen op te geven,
riep ons, ach roekeloozen
naar raadselige rozen.

Ver van ons volk en leven
zijn wij naar avonturen
ver van ons volk en leven
jubelend voortgedreven.

Niemand kan van nature
zijn hartstocht onderbreken,
niemand kan van nature
in lijve den dood verduren.

Steeds heviger bezweken,
steeds helderder doorschenen,
steeds heviger bezweken
naar het ontwijkend teeken,

stegen wij en verdwenen,
ontvoerd, ontlijfd, ontzworven,
stegen wij en verdwenen
als glinsteringen henen. --

Het sneeuwt, wij zijn gestorven,
wij dwarrelen naar beneden.
Het sneeuwt, wij zijn gestorven,
het sneeuwt tusschen de korven.


Kort bestek


Dit gedicht heeft als thema de ontkenning van transcendentie in die zin dat de mens in hoger sferen zou kunnen komen. Transcendentie is dan een aards gebeuren, buiten deze aarde is er niets. De bijen is de idee ingegeven dat er buiten en boven de aardse realiteit een hogere realiteit bestaat, een onbenoembaar iets. Zij vertrekken van hun rijke leefwereld naar een lokkende verte – hoogte zou een beter woord kunnen zijn. Nijhoff geeft een prachtige typering: “ver van ons volk en leven”. Zij stijgen naar ijle hoogten, hun vleugels glinsteren in het zonlicht, maar de zonnewarmte verdwijnt steeds meer, zij ervaren daar dat het daar bitter koud is. Zij bevriezen, rijp vormt zich rondom hun lijfjes en als sneeuwvlokken dwarrelen zij naar beneden. De bittere lering die we uit dit gedicht kunnen trekken is dat het voor mensen niet goed is spiritualiteit, transcendentie, los van de eigen werkelijkheid te zoeken. Zij hebben dan geen voet meer aan de grond en worden zweverig. Hier krijg ik een associatie, Youp van ’t Hek benoemde deze mensen als “zweefteef”, blijkbaar had hij de indruk dat het vooral vrouwen zijn die aan deze verleiding geen weerstand bieden. Neem me niet kwalijk, als ik mensen pijnlijk raak, maar ik vond het toch wel een mooie woordspeling van onze cabaretier die nog wel eens kort door de bocht gaat. De ironie van Nijhoff is dat de bijen terugkeren in hun vertrouwde woongebied, maar dood, bevroren.
Ik citeer nu uit een ooit door mij gehouden lezing:
Het lied der dwaze bijen is afzonderlijk – ieder gedicht is immers, zoals Sem Dresden terecht stelt, een “wereld in woorden” en heeft dus aan zichzelf genoeg – een heel heldere weergave van Nijhoffs nieuwe visie. De bijen hebben tot taak honing uit de bloemen te puren, een aardse taak dus. Maar “een geur van hoger honing” roept hen naar hun inzicht tot een andere taak met een transcendent karakter: zij vliegen omhoog, steeds hoger, totdat zij in de hoge luchtlagen met temperaturen beneden nul graden komen. Dit wordt hun ondergang en bevroren tuimelen zij omlaag. Van den Akker schrijft hierover: “Door geen weerstand te bieden aan een boven- of buitennatuurlijke verleiding hebben de bijen een grondwettelijke regel van hun natuur en van natuur in het algemeen oertreden: hun hartstocht is immers het maken van honing – althans dat behoort hij te zijn – en niet het volgen van raadselachtige tekenen.” Martin Bakker voegt daar nog een poëticale interpretatie aan toe: “… woorden zijn als bijen die “naar hun goddelijke natuur opstijgen in een poging een oerstaat e bereiken. De wereld van de bijen is de wereld van het woord: het gedicht gaat niet alleen óver bijen, maar konstitueert een wereld ván bijen – op een metaforisch niveau een wereld van woorden; de belevenissen van de bijen zijn de belevenissen van woorden; het streven van de bijen is het streven van woorden; het lot van de bijen is het lot van woorden: zij streven onkeerbaar steeds omhoog en zijn gedoemd steeds naar de aarde terug te “dwerelen”. Wel komen zij tussen de korven, hun aardse, alledaagse omgeving terecht – gemetamorfoseerd, maar niet totaal verdwenen”. Kortweg gezegd: de woorden moeten niet boven de aardse, niet-metaforische, betekenislaag uitstijgen, want dan verliezen zij hun poëtische zeggingskracht. Een schitterend voorbeeld is het woord “verbitterde”: wij kennen dit woord voornamelijk metaforisch, maar Nijhoff plaatst het woord terug in de eigenlijke betekenis, waardoor hij het plotseling een merkwaardige zeggingskracht verleent.”

Hierbij laat ik het. Ik vond een bespreking op internet, een diepgaande analyse, een haast letterlijk uitputtende bespreking door Alle Pieron. Alles wat ik zou willen schrijven, is al geschreven….., zo zou ik op een dichtregel van Nijhoff kunnen variëren. Ik geef de link:

Geen opmerkingen:

Een reactie posten