A. Roland Holst en S. Vestdijk, Kwatrijnen
SWORDPLAY - WORDPLAY
KwatrijnenOverenweerdoor A.Roland Holst en Simon Vestdijk
Simon Vestdijk
Wat mag het raadsel van uw arbeid wezen?
Muur van den Geest, waar die van de Chinezen
te kort bij schiet. -O, Tegenpool van Bloem!
O, Gij, die sneller schrijft dan God kan lezen!
Een kwatrijn is, zo zagen we bij J.I. de Haan, een klein heelal. Alles wat er gezegd dient te worden, is samengebald in een kwatrijn. In dit geval dient er nog iets meer te worden vermeld. Het bovenstaande kwatrijn is geestig en beknopt, je zou het dus ook een puntdicht kunnen noemen, een puntdicht in de vorm van een kwatrijn dus.
Vestdijk produceerde in hoog tempo boeken, twee romans en een essay in één jaar is beslist geen uitzondering. Wat kan de oorzaak van deze werkdrift zijn geweest? We weten het niet. hij was een legendarische figuur, we kennen allen het feit van zijn hardnekkige vrijgezellenstaat, totdat hij voor de bijl ging voor een jonge vrouw, min of meer een buurmeisje. Dat neemt evenmin weg dat de relatie tussen em en zijn huishoudster veel verder ging dan een gewone dienstrelatie. Zij was ook knap jaloers, wat bleek toen hij verliefd was op Henriette van Eyk. Maar de oorzaak van het feit dat hij vrijwel een workalcoholic was, is mij niet bekend. Hij kon geen storend geluid velen, wat leidde tot zijn gewoonte om de stofzuiger aan te zetten bij het schrijven, zodat hij andere geluiden niet kon horen.
Al met al moeten we toch vaststellen dat Vestdijk niet alleen werklustig, maar ook zeer creatief was. Romans als de Ina-Dammancyclus, De kellner en de levenden (een van mijn favoriete boeken met zijn prachtige Shakespearemotieven), Meneer Vissers hellevaart, De koperen tuin (Vestdijks eigen favoriet) zijn nu al klassiek. De belangstelling voor Vestdijk is enigszins weggeëbd, zij Verzameld Werk lag al snel bij De Slegte. Ten onrechte, want hij is toch een van de grote romanciers uit de twintigste eeuw.
Roland Holst was onder de indruk van deze werkdrift en schreef er het bovenstaande kwatrijn over. “Muur van den Geest” verwijst natuurlijk naar de Chinese Muur en slaat op Vestdijks werk. Dat is een muur van de Geest, zoals de Chinese Muur een gigantisch werk is geweest, is ook Vestdijks œuvre dit. J.C. Bloem was bepaald geen harde werker, zo blijkt uit dit kwatrijn. Zijn alcoholconsumptie was daaraan omgekeerd evenredig. Roland Holst legt metrisch drie accenten: “Muur” en twee keer de uitroep “O”. De laatste woorden, “die sneller schrijft dan God kan lezen”, zijn een geniale vondst.
Vestdijk antwoordde op dit kwatrijn:
Volgens de theologen
God leest de boeken in één oogopslag
En hoeft niet lang in een kristal te staren.
En die op aarde veel of weinig baren
Krijgen hun beurt wel op de Oordeelsdag.
(S. Vestdijk)
Hierop ontwikkelde zich een langdurige briefwisseling in kwatrijnen, die ik zonder die verder te bespreken hieronder plaats. Deze kwatrijnenreeks is een hoogtepunt in onze literatuur.
Nog eens Simon Vestdijk
Waar, wat gij driest beweert, nooit is gebleken
beweer ik (die u niet durf tegenspreken):
Leest God per blik een boek, dan heeft Hij toch
bepaald die truc van Simon afgekeken.
Roddelen aan de lopende band
Uw duivelse alwetendheid, waar 'k keer op keer
Bezorgd de fluisterstem der wereld in herken,
Moge mij melden, Adriaan, waar ik nog méér
Dan schrijven, en nu ook al lezen, vlug in ben.
(S. Vestdijk)
Allen te vlug af
Gij spot met Ruimte en Tijd, en bovendien
-van God tot Satan, en van Ot tot Sien-
met alle Manusjes... O, Gij, Puissante
Manus van Alles-in-'n-Ommezien!
Selfdefense
Op hoeveel hoon, zelfs in genadeloze
Kwatrijnen, moet hij wel verdacht zijn die't
Leven verbeeldt en er iets meer in ziet
Dan Helena en haar metamorfosen!
(S. Vestdijk)
Simon de kastijder
Gij, Onverwachte, die, na maanden mildheid,
eensklaps met meesterlijk beheerste wildheid
van Heerikhuizen legt over Uw knie,
tot zelfs dát blij gelaat een blote bil blijkt.
Welkome afleiding
Gij, Grote Langzame, die zich bij tijden
Aan geniaal herkauwen niet onttrekt,
Moet wel verrast zijn als vlak over 't hek
Een Bil luidruchtig wordt in Holland's weiden.
(S. Vestdijk)
De bil spreekt
Aan hele en halfwas literaire dictatoren
Geef ik met leedvermaak de wind van voren,
En wie mij leggen wil over de knie,
Die vliegt het voor hij 't weet soms om zijn oren.
(F.W. van Heerikhuizen)
Een opvatting
Ik hoor, dat uw groot werk iets groots ontbeert.
Ik zag het liever zó geformuleerd:
Uw oeuvre houdt hun honger smullend bezig
als een Hors d'Oeuvre, eindloos gevarieerd.
Vereerd, doch verbaasd
Na bitt're smaad de diepst gevoelde hulde,
milde waardering na de felste strijd:
Nooit was er iets dat heel mijn hart vervulde
met zoveel achterdocht en dankbaarheid.
(S. Vestdijk)
Nog een opvatting
Gij, die 't bestaat de Schuwen en de Schrielen,
al die halfzachte Zieligen te ontzielen
in knetterende ontladingen bedreigt
gij hun cultuur van Foeten en Fossielen.
Oproep
O, dank, mijn vriend! Ik weet mij haast geen raad!
Is het zó jammerlijk gesteld op straat
en op de Koepel en in alle kerken,
dan moeten wij tezaam wel héél hard werken.
(S. Vestdijk)
Al weer een opvatting
Verward tussen Aardstralen en Lamstralen,
wat rest ons lot dan drekkige schandalen!
Gij brengt ze in druk, en wordt voor 't nageslacht
de Drukgod uit de Annalen der Analen.
Tweeërlei soort reiniging
Wat hebt gij uitgericht met uw schandalen
Anders dan hen in Keltische kanalen
Te laten borr'len onder bellen schuim,
En op míjn rioleringsnet te smalen?
(S. Vestdijk)
Godzelf aan lager wal
Ik kwam Hem tegen toen de dag aanbrak,
Godzelf, niet ver van hier; Hij leek het wrak
van wat Hij was geweest: noodlottig puilde
'De toekomst der religie' uit Zijn zak.
Medisch-theologisch advies
Zolang er 'toekomst' is, moet Hij vooral
niet schromen grondig zich te revancheren:
kan Hij niet meer met Helena verkeren,
Uw vers is het dat Hem verjongen zal!
(S. Vestdijk)
Niet boos maar verdrietig
'Niet dat zijn trots Brein praalt, alom bewegend,
(want wie dan Ik heeft hem ermee gezegend?)
bedroeft Mij', sprak Godzelf, 'maar dat hij Mij
met dat geschonken Brein zo koel bejegent.'
Reeds een meeuw beklaagt zich over dit soort 'zegeningen'
hij spreekt:
'Wel holstverdomme, 't is om zot te worden,
de eigendunk, de hoogmoed van die vent!
Nu wil hij weer van heel de meeuwenorde
als schepper (= poëet) worden erkend!
(S. Vestdijk)
Baas boven baas
Mijn meeuwenkreet en mijn privé-verdomme
inhoudend, ben ik in mijn pen geklommen,
want beklimt Meneer Visser zijn privaat,
dan ziet men Henry Miller zelfs verstommen.
Ontgoocheld
Hoe diep ontmoedigend dat g'uit mijn 'hors d'oeuvre'
dat arme kleine Visser-uitje uitpikt,
alsof ook gij van iedre blote huid schrikt
waarvan mijn bakker zegt: 'Het is niet soeuver'.
(S. Vestdijk)
Ongewild Godsbewijs
Steil blinkend Brein, dat nergens schroomt of weifelt,
haast had Godzelf Zichzelf in u betwijfeld,
toen juist uw ijlte Zijn Bestaan bewees:
zichtbaar Azuur dwars door den Toren Eiffel.
Knett'rende ontlading
Verbolgen kloof ik uit mijn donderwolk,
die uw bedriegelijk azuur verspert,
de toren, die sinds hij tot zender werd
de godsbewijzen uitbraakt over 't volk.
(S. Vestdijk)
Godzelf's dilemma
'Toen ik vannacht aan Simon's mal geval dacht:
hoe hij Mij opriep en toen weer ten val bracht
door metafysisch Mij te projecteren,
zat Ik bepaald verlegen met Mijn Almacht.'
Retraite gewenst
Na al die onderonzen met Godzelf
plaats ik u zachtkens in een diep gewelf;
daar, met uzelf alleen, moogt gij uitmaken
of gij niet van dit waanbeeld af kunt raken.
(S. Vestdijk)
Raad aan Godzelf
Waarom trokt Gij U toch zozeer zijn boek aan?
Gij trokt hém veel te vroeg de lange broek aan.
Beschaam hem met Uw hemel na zijn dood,
maar laat hem eerst, beduusd, er in de hoek staan.
Echt iets voor hemzelf
'Jij in de hoek!' lijkt, na Miskotte's vloek,
de straf van zulke eed'le Sinterklazen,
die ons verbazen met hun speculazen,
hun helse gard en hun hemelse koek.
(S. Vestdijk)
Godzelf tot Simon
'De Volle Levers, die Mij zo vervelen
met alsmaar weer die truc, juist in Bordelen
Mij hun vlot hart te wijden... Simon, ach,
kon ik úw hart maar aan uw brein ontstelen!'
Simon tot een gevallen engel
Tot goede raad hebt gij u reeds vermeten.
in zake 't 'brein' mag Hij uw leerling heten.
Straks borrelt gij met Hem, en geeft Hem vuur,-
en wordt als Lucifer er uitgesmeten.
(S. Vestdijk)
Simon de sadist
Steeds heeft de Muze dichters, eer zij 't wisten
verslaafd aan Haar geheim van lust en listen
Gij draait de rollen om: gij ringeloort
en beult Haar af als uw beroepstypiste.
Sadisme uit noodzaak
Bedenk, o Adriaan, dat al die Wijven
van 'lust en list' het gaarne zo ver drijven
dat gij, als Herakles bij haar in dienst,
alleen moogt weven, en niet eens meer schrijven.
(S. Vestdijk)
Changement de décor
Laatst trachtte ik Helena weer mee te tronen
Vergeefs: Zij las Aktaion en at bonen
met spek en sprak: 'Ik heet nu Griekse Leen,
en ga met Ina Damman samenwonen'.
Ina Damman en de ont'leen' de Helena
Ik liep met haar die mij eens ging verloren
en vroeg: 'Wil jij naar Bergen of naar Doorn?'-
Zij sprak: 'Wil jij nog? Hém kan enkel maar
'n aan anderen ontleende schim bekoren'.
(S. Vestdijk)
Wijze raad
Wat schort uw wijze neus? Verstopt?: flink snuiten!
Maar zet daarna de bloemetjes eens buiten.
Speel met hún oogwenk Eeuwigheid, dan kunt
gij des te beter met úw etmaal muiten.
De bloemetjes buiten
In Bergen laatst, belust op schone taal,
stuitte een pelgrimsstoet op 't nieuwst schandaal:
vlak naast de dikke dame met twee koppen
prijkte de dichter als anencephaal.
(S. Vestdijk)
Uit dankbaar verlangen naar meer
Gij woekert met uzelf, maar zonder zwendel.
Te vaak zelfs houdt gij achter slot en grendel
uw humor:'haast bezweek ik bij uw stuk
over die zeven tuinen van Van Schendel!
Humor tegen wil en dank
Weet, vriend, dat mij úw stuk een breukband kostte:
Daar waar gij Coster van de doem verloste
gewoon een mens te zijn als gij en ik.
Hij blij, gij 'humoristisch', ik de hik.
(S. Vestdijk)
Lier en lancet
Kafka en Rilke, Joyce en Valéry,
verklaren u, voor God, hun evenknie.
Maar Emily beklaagt zich in den hemel:
'Wat moet ik, waar ik nergens Simon zie?'
Onmiddellijk bereid
Ik zou in God geloven, meer dan gij,
bestond de kleinste kans, dat in een rij
van eng'len ik met haar kon zijn herenigd
die een stuk waakzaamheid vermaakte aan mij.
(S. Vestdijk)
Simonanton
Gij maakte uw scherpe Muze tot uw Venus-
Nu hijgt uw honger naar 't genot, dat heen is.
Geen warme Borst, lucide Zuigeling,
kan zich meer bieden waar uw kille Speen is.
Bergense kinderhygiëne
'O moederborst, die later zoveel leed geeft,
hoe krijgt men 't kind eraf zonder dat 't weet heeft
ervan?' vroeg 'k tante Jaan, die nogal preuts is.
Zij sprak: 'Men spene 't kind zolang 't nog foet is.'
(S. Vestdijk)
Collaboratie
'Hij, die een boek, bij wijze van verzetje,
met Henny schreef, met Jeanne en thans met Jetje,
geeft mij geen kans; toch weet ik vast, mijn stijl
hen allen overleeft', sprak Tante Betje.
Een ander verzetje
O, Wolff, niet slechts met uw verknochte Deken-
want uw kwatrijn moest vast uzélf niet wreken-
maar ook met Jany, die de doden eert,
ligt gij, mij lasterend, onder één deken.
(S. Vestdijk)
Geen Theunisbloem
'k Zei tot een bloem, dat ik de Lente roem
'Onzin', sprak zij - 'die is - en 't wordt haar doem
der bloemen metafysische projectie!'
Ik vroeg, beduusd, haar naam: ''k heet Simonsbloem!'
Genoemde variëteit spreekt:
Waarom mag 'k mij niet vrij en zalig wiegen,
zonder zo'n akelig massief begrip
als keten aan mij, hangend van uw lip:
de Lente-God-het Noodweer-en het Liegen.
(S. Vestdijk)
Volgens Simon zelf
Over vijf eeuwen ('k moet er niet aan denken!)
kan nog geen enkel (maar dan ook geen énkel!)
psychosynthetisch parapedagoog
het redden zonder úw 'bescheiden wenken.'
Molto crescendo
Niet slechts 'niet redden', maar zij zullen sterven,
atoomverpest, en aan de lucht bederven,
zo zij, faciel en onberoerd als gij,
mijn 'wenken' met wat ironie bijverven.
(S. Vestdijk)
Simon, blijf jong met Jung
Wie niets geloven dan door zien en horen,
menen een boom slechts uit den grond geboren,
een droom uit sex, kunst uit economie...
Toch zijn, zonder de zon, ook zij verloren.
Verkeerd verbonden
Pardon, mijnheer, hoe zei u? Mijn offerte
had slechts betrekking op een zakvol erwten,
erg schimm'lig, en met wurmpjes in hun schil,
en ratelend als meester Albedil.
S. Vestdijk
Verwey en zijn Idee
Verwey ging met zijn Muze niet in zee
zo dríest is gij, zo dróef als ik het dee.
Hún Echtverbintenis stond vast, naslaanbaar
-nog stéeds- in het Kadaster der Idee.
En toch...
Met enig recht hebt gij Verwey gehoond,
zoals ook ik wel. Ganslijk onbeloond
bleef toch zijn huwelijk niet: zijn schoonste kind'ren
heb ík destijds gewassen en verschoond.
(S. Vestdijk)
Dan maar domweg dichter
Om tot Verwey's idee te kunnen rijpen
moet ik tot Bal dus mijn Kristallen knijpen?
'k Verklaar, dat ik daar geen idee in heb,
noch wens ik er een bal van te begrijpen.
Synthese
Voor 't knijpen hoeft gij, wars van ied're bal,
hem niet te knijpen in de avondval.
't Kristal zal heus wel op de laatste vlammen
tot druppel smelten in dit tranendal.
(S. Vestdijk)
Onzeker
Verwey was zonder twijfel niet van gisteren,
noch een der miezerigen of sinistren.
Maar zat hij dichtend aan een Tafel, of
wetgevend voor een zwaar Bureau-ministre?
Tegen het ritueel
Dat A. Verwey zijn werk niet mag verrichten
bij meubelstukken die uw droom ontstichten,
lijkt mij een staaltje van uw dogmatiek.
De geest waait waar hij wil, ook bij het dichten.
(S. Vestdijk)
In ernst
Tel van uw Brein licht ook de rijkste vangst:
het edelst in uw denken blijft uw angst.
Wie 't Eeuwig Wezen loochent, kán nog groot zijn-
wie 't zonder wanhoop doet, is derderangs.
Altijd maar die angsten...
Mijn brein doorzocht ik angstig naar mijn Brein
en sneed het uit om u van dienst te zijn.
Toen kwam een feller angst: 't verheugd gedaver
van Keesje Kelk en Ben van Eysselstein.
(S. Vestdijk)
Straks
Al rest ons, zwervers tussen Kroeg en Kansel,
thans nog wat leeftocht wel, elk in zijn ransel,
't wordt straks, gedreven in ons laatste nauw,
een korst voor maal, een vonk nog voor uitspansel.
Nu
Wie in het nauw zit, die moet sprongen maken,
zijn beulen te slim af weer vrij geraken.
Laat áchter deze korst, en ook de vonk,
en kerf ze in hun strot in 't uur der wrake!
(S. Vestdijk)
Inkeer
De boventoon der Eeuw wordt hees en honds.
Daal af: dit is een smal ravijn; aanstonds
gaan wij vergeten schachten in: daar wonen
ergens nog helderzienden, ondergronds.
Consequentie
Ja, laat ons, nu voldaan werd aan de eer,
de geesten zoeken in hun onderkomen,
waar wij van waarheid zonder strijdlust dromen,
en van een strijd zonder geparadeer.
(S. Vestdijk)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten