maandag 3 juni 2013




P.C. Hooft, Sonnet

Geswinde grijsaert die op wackre wiecken staech,
De dunne lucht doorsnijt, en sonder seil te strijcken,
Altijdt vaert voor de windt, en ijder nae laet kijcken,
Doodtvyandt van de rust, die woelt bij nacht bij daech;
Onachterhaelbre Tijdt, wiens heten honger graech
Verslockt, verslint, verteert al watter sterck mach lijcken
En keert, en wendt, en stort Staeten en Coninckrijcken;
Voor ijder een te snel, hoe valtdij mij soo traech?
Mijn lief sint ick u mis, verdrijve' jck met mishaeghen
De schoorvoetighe Tijdt, en tob de lange daeghen
Met arbeidt avontwaerts; uw afzijn valt te bang.
En mijn verlangen can den Tijdtgod niet beweghen.
Maer 't schijnt verlangen daer sijn naem af heeft gecreghen,
Dat jck den Tijdt, die jck vercorten wil, verlang.
Bespreking

Vorm
Een zo groot dichter als Hooft was, verdient wel een tweede bespreking. Nogmaals een liefdessonnet. Hooft paarde een grote vormbeheersing aan schitterende bewoording van een gedachte die consequent wordt uitgewerkt. Het rijmschema is klassiek: a – b- b – a -a – b – b – a – c – c – d – c – c – d. Hoewel het sonnet als één doorlopende strofe is geschreven, kun je hierdoor vier delen onderscheiden. De volta valt tussen de verzen 8 en 9.
Een persoon wordt toegesproken die kan vliegen. Al snel wordt duidelijk dat hier sprake is van een metafoor, zelfs van een allegorie, omdat de metafoor tot aan de volta wordt voortgezet. De alliteratie in “wackre wieken” legt meteen al accent op de vliegvaardigheid van de toegesprokene. Het enjambement bij “staech” vertraagt het leestempo, waarmee “staech” niet alleen inhoudelijk, maar ook vormtechnisch gestalte krijgt. In het tweede vers valt het binnenrijm op in de drie “ij”-klanken. De vliegvaardigheid krijgt zo opnieuw accent, maar tevens zien we een nieuwe metafoor verschijnen, die van het zeilschip met gehesen zeilen, dat in het derde vers grote snelheid blijkt te bereiken: iedereen heeft het nakijken. Het binnenrijm in “vaert” en “nae” accentueert de beweging van het zeilen. De antimetrie in de eerste syllaben vertraagt de gang van het lezen, wat meer nadruk veroorzaakt op het feit dat de boot en dus de grijsaard altijd wind mee heeft.
In het vierde vers wordt de aanspreking van de grijsaard voortgezet. Weer een antimetrie, die nu “Doodt” versterkt. Prachtig is de paradox, de rust die woelt. Het gestage van de vliegbeweging wordt in het woelen herhaald: dag en nacht gaat dit door.
De derde aanspreking vinden we in het vijfde vers. De grijsaard ontpopt zich als vadertje tijd. Dit was bij de Grieken Chronos, hoewel er ook verwante goden zijn, of ook wel: meerdere visie op dezelfde god. hij wordt voorgesteld als een oude man, maar ook wel als Kairos, een personificatie van het korte  ogenblik waarop iemands fortuin kan omslaan, afgebeeld als een naakte, gevleugelde, maar nog jonge man. Het is het moment van genade, waarin het onmogelijk lijkende mogelijk wordt. Hier heeft vadertje tijd, Chronos, de vleugels van Kairos overgenomen. Weer vangt dit vers aan met een antimetrie, die het snelheidsaspect in “Onachterhaelbre” versterkt. De alliteratie in “heten honger” legt weer nadruk op de gretigheid waarmee de Tijd zijn werk verricht.
In vers 6 een drievoudige stapeling van persoonsvormen, versterkt nog door de alliteratie “sl”. Die drievoudige stapeling vinden we terug in het volgende vers. De antimetrie en de alliteratie “st” geven een haast dramatisch effect in de ondergang van staten en koninkrijken. De aanspreking eindigt opnieuw met een sterke paradox, de snelle tijd lijkt voor de dichter traag te verstrijken. We zien na de volta dat dit veroorzaakt wordt, doordat het wachten op zijn geliefde hem lang valt.
Na de volta wordt in het negende vers de geliefde aangesproken. De antimetrie en het binnenrijm in `sint ick u mis` geven de mate aan, waarin de dichter lijdt in het wachten op zijn geliefde. De tijd blijkt nu niet snelle, maar verstrijkt schoorvoetend, wat in de antimetrie versterkt wordt. De dichter werkt van ´s ochtends tot ´s avonds om de tijd te verdrijven, maar het is en blijft tobben. . . . . De afwezigheid van de geliefde stemt de dichter zelfs angstig. De lezer is geneigd de vraag te stellen of zij wel terug zal komen. Maar zijn verlangen brengt de god van de tijd er niet toe sneller te verstrijken. Je zou haast een tweede volta lezen in de laatste twee verzen met een eigen, speelse poging een etymologie af te leiden. De dichter doet dit door `lang` uit het woord `verlangen` te lichten in zijn conclusie dat hij met zijn streven naar verkorting van de tijd het omgekeerde effect bereikt. Het is een grootse afsluiting van een vernuftig gebouwd sonnet.

Tot besluit

Dit vernuftige, dit speelse, typeert ook dit gedicht als maniëristisch. Zie hiervoor het vorige besproken sonnet van Hooft. Hoewel het smartelijke verlangen authentiek is, speelt de dichter met dichtvormen en poëtische middelen. De werkelijkheid is niet doorzichtig, de tijd is niet snel of langzaam, maar op een raadselachtige wijze zowel het een als het ander. Zo toont Hooft ook in dit sonnet zijn grote dichterschap. We zijn daarover nog niet uitgepraat.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten