dinsdag 4 februari 2014



Martinus Nijhoff, Herinnering

Moeder, weet je nog hoe vroeger
Toen ik klein was, wij tezaam
Iedren nacht een liedje, moeder,
Zongen voor het raam?

Moe gespeeld en moe gesprongen,
Zat ik op uw schoot, en dacht,
In mijn nacht-goed kleine jongen,
Aan ’t geheim der nacht.

Want als wij dan gingen zingen
’t Oude, altijd-eendre lied,
Hoe God alle, alle dingen
Die wij doen, beziet,

Hoe zijn eeuw’ge, groote wondren
Steeds beschermend om ons zijn,
- Nimmer zong je, moeder, zonder ‘n
Beven dat refrein –

Dan zag ik de sterren flonk’ren
En de maan door wolken gaan,
d’Ouden nacht met wijze, donk’re
Oogen voor me staan.

Biografisch?
Nijhoff groeide op met een vrome moeder. Zij was bevindelijk ingesteld en
Leerde hem christelijke kinderliedjes. Daaraan herinnert dit gedicht. We denken dan aan liederen als ‘opbergen en in dalen’ en ‘Weet gij hoeveel sterren flonk’ren?’. Toch moeten we uitkijken met biografische aspecten in zijn gedichten. We zouden een biografie moeten natrekken om het biografisch gehalte nader te onderzoeken. Dat doe ik nu niet.

Vorm
Het metrum is een strak volgehouden trocheus, het omgekeerde van een jambe. Zou Nijhoff dit zo consequent hebben volgehouden om de beschermende regelmaat in zijn kinderleven te spiegelen? Het rijm is gekruist, maar Nijhoff laat zich niet leiden door rijmdwang. In ‘vroeger’ en ‘moeder’ rijmen alleen de klinker en de sjwa, de toonloze ‘e’. in ‘flonk’ren’ en ‘donk’re’ zien we alleen de slot-n als verschil. Maar dat kan ook een gevolg zijn van de westerse uitspraak, die vaak de slot-n weglaat. In de tweede strofe treffen we twee schitterende alliteraties aan, die het vermoeidheidsaspect en de kinderlijke activiteit, op zichzelf een contrast, accentueren.

Inhoudelijk
Er valt niet zoveel te zeggen van dit gedicht, dat toch zo wonderlijk van het kinderlijke gevoel van geborgenheid uitdrukt. Juist de eenvoud van het geheel is de expressie van kinderlijk denken. Nijhoff doet dit vaker, in ‘Kinderkruistocht’ bijvoorbeeld.

Tenslotte
Toen Nijhoff volwassen was, was zijn geloof verdwenen. Maar het religieuze levensgevoel is nooit verloren gegaan. Hij is in de jaren vijftig, hoewel buitenkerkelijk, lid geweest van de commissie die het toen Nieuwe Liedboek samenstelde. De groep bestond uit een aantal bevlogen dichters, zoals Willem Barnard, Jan Wit, Jan Willem Schulte Nordholt, Ad den Besten en Martinus Nijhoff tot aan zijn dood. Het boek bevatte verhoudingsgewijs veel door deze dichters geschreven liederen. Nijhoff tekende o.a. voor Psalm 23, misschien de meest geliefde psalm.
Is het dat verloren geloof dat de in de melancholische sfeer van dit gedicht zo prachtig wordt uitgedrukt? Ik vermoed het, maar het blijft daarbij. Ik denk dat dit gedicht veel mensen die in de alledaagse realiteit hun geloof zijn kwijtgeraakt, sterk zal aanspreken. Voor zover godsdienst hun jeugd niet heeft verknoeid…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten