Martinus Nijhoff, Herinnering
Moeder, weet je nog hoe
vroeger
Toen ik klein was, wij tezaam
Iedren nacht een liedje,
moeder,
Zongen voor het raam?
Moe gespeeld en moe
gesprongen,
Zat ik op uw schoot, en dacht,
In mijn nacht-goed kleine
jongen,
Aan ’t geheim der nacht.
Want als wij dan gingen zingen
’t Oude, altijd-eendre lied,
Hoe God alle, alle dingen
Die wij doen, beziet,
Hoe zijn eeuw’ge, groote
wondren
Steeds beschermend om ons
zijn,
- Nimmer zong je, moeder,
zonder ‘n
Beven dat refrein –
Dan zag ik de sterren
flonk’ren
En de maan door wolken gaan,
d’Ouden nacht met wijze,
donk’re
Oogen voor me staan.
Biografisch?
Nijhoff groeide op met een
vrome moeder. Zij was bevindelijk ingesteld en
Leerde hem christelijke
kinderliedjes. Daaraan herinnert dit gedicht. We denken dan aan liederen als
‘opbergen en in dalen’ en ‘Weet gij hoeveel sterren flonk’ren?’. Toch moeten we
uitkijken met biografische aspecten in zijn gedichten. We zouden een biografie
moeten natrekken om het biografisch gehalte nader te onderzoeken. Dat doe ik nu
niet.
Vorm
Het metrum is een strak
volgehouden trocheus, het omgekeerde van een jambe. Zou Nijhoff dit zo
consequent hebben volgehouden om de beschermende regelmaat in zijn kinderleven
te spiegelen? Het rijm is gekruist, maar Nijhoff laat zich niet leiden door
rijmdwang. In ‘vroeger’ en ‘moeder’ rijmen alleen de klinker en de sjwa, de
toonloze ‘e’. in ‘flonk’ren’ en ‘donk’re’ zien we alleen de slot-n als
verschil. Maar dat kan ook een gevolg zijn van de westerse uitspraak, die vaak de
slot-n weglaat. In de tweede strofe treffen we twee schitterende alliteraties
aan, die het vermoeidheidsaspect en de kinderlijke activiteit, op zichzelf een
contrast, accentueren.
Inhoudelijk
Er valt niet zoveel te zeggen
van dit gedicht, dat toch zo wonderlijk van het kinderlijke gevoel van
geborgenheid uitdrukt. Juist de eenvoud van het geheel is de expressie van
kinderlijk denken. Nijhoff doet dit vaker, in ‘Kinderkruistocht’ bijvoorbeeld.
Tenslotte
Toen Nijhoff volwassen was,
was zijn geloof verdwenen. Maar het religieuze levensgevoel is nooit verloren
gegaan. Hij is in de jaren vijftig, hoewel buitenkerkelijk, lid geweest van de
commissie die het toen Nieuwe Liedboek samenstelde. De groep bestond uit een aantal
bevlogen dichters, zoals Willem Barnard, Jan Wit, Jan Willem Schulte Nordholt,
Ad den Besten en Martinus Nijhoff tot aan zijn dood. Het boek bevatte
verhoudingsgewijs veel door deze dichters geschreven liederen. Nijhoff tekende o.a.
voor Psalm 23, misschien de meest geliefde psalm.
Is het dat verloren geloof dat
de in de melancholische sfeer van dit gedicht zo prachtig wordt uitgedrukt? Ik vermoed
het, maar het blijft daarbij. Ik denk dat dit gedicht veel mensen die in de
alledaagse realiteit hun geloof zijn kwijtgeraakt, sterk zal aanspreken. Voor zover
godsdienst hun jeugd niet heeft verknoeid…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten