woensdag 26 februari 2014



Cannes
In een woestijn van zon, dicht langs de zee
staan de platanen in een brede allee;
dorstige herten, plotseling betoverd
en in hun ren naar ’t water star gebleven,
het groene lichaam wit gevlekt, hoornen geloverd,
het wit gewei breed opgeheven.

Langs lopend, te gezond, te naakt
en door een lichte wijn in een soort droom bewegend,
besef ik plotseling de enig werkelijke zonde:
dat ik door het verwonderlijkste nauw geraakt,
zonder besef door het bestaan gezegend
en door de schadelijkste dingen nauw geschonden,
ver van de werkelijkheid ben weggeraakt.


M. Vasalis (1909-1998)
 Voor mijn bespreking van dit gedicht kunt u de link hieronder aanclicken:


 http://klassiekegedichten.net/index.php?id=117

woensdag 19 februari 2014

XXXIV


Der menschen hoogste smart is wonderbaar.
         Zonder gelach,
                  Zonder geween,
                           Lig ik gestrekt,
                                   Beweegloos gestrekt,
                                             Starend en stom,
                                                      In den nacht.

         Paarden-getrappel en wagen-gedraaf,
Donkere vormen bewegen zich zacht
                                              In den donkeren nacht....
         Donkere vormen, zonder gerucht,
                                                      En ik zucht....

         Paarden-getrappel en wagen-gedraaf,
         Paarden en wagenen draven gestaag,
Paarden en wagenen draven gestaag met getrappel op straat....
                   Waar ik roerloos gestrekt lig,
                             Zonder gerucht,
                  In den nacht, in den nacht.


Willem Kloos (1859-1938)

Uit: Verzen
Uitgever: Versluys, Amsterdam 1894 
 Vandaag is een bespreking van mijn hand op Meander Klassiekers geplaatst:
http://klassiekegedichten.net/index.php?id=177  

woensdag 12 februari 2014



Martinus Nijhoff, Impasse

Wij stonden in de keuken, zij en ik.
Ik dacht al dagen lang: vraag het vandaag.
Maar omdat ik mij schaamde voor mijn vraag
wachtte ik het onbewaakte ogenblik.

Maar nu, haar bezig ziend in haar bedrijf,
en de kans hebbend die ik hebben wou
dat zij onvoorbereid antwoorden zou,
vroeg ik: waarover wil je dat ik schrijf?

Juist vangt de fluitketel te fluiten aan,
haar hullend in een wolk die opwaarts schiet
naar de glycine door het tuimelraam.

Dan antwoordt zij, terwijl zij langzaamaan
druppelend water op de koffie giet
en zich de geur verbreidt: ik weet het niet.

Mag ik u deze keer verwijzen naar het literaire tijdschrift Meander, dat online verschijnt. In de categorie Klassiekers treft u een groot aantal gedichtanalyses aan. Ik heb aan de analyse niets toe te voegen. U vindt de analyse op:


 

dinsdag 4 februari 2014



Martinus Nijhoff, Herinnering

Moeder, weet je nog hoe vroeger
Toen ik klein was, wij tezaam
Iedren nacht een liedje, moeder,
Zongen voor het raam?

Moe gespeeld en moe gesprongen,
Zat ik op uw schoot, en dacht,
In mijn nacht-goed kleine jongen,
Aan ’t geheim der nacht.

Want als wij dan gingen zingen
’t Oude, altijd-eendre lied,
Hoe God alle, alle dingen
Die wij doen, beziet,

Hoe zijn eeuw’ge, groote wondren
Steeds beschermend om ons zijn,
- Nimmer zong je, moeder, zonder ‘n
Beven dat refrein –

Dan zag ik de sterren flonk’ren
En de maan door wolken gaan,
d’Ouden nacht met wijze, donk’re
Oogen voor me staan.

Biografisch?
Nijhoff groeide op met een vrome moeder. Zij was bevindelijk ingesteld en
Leerde hem christelijke kinderliedjes. Daaraan herinnert dit gedicht. We denken dan aan liederen als ‘opbergen en in dalen’ en ‘Weet gij hoeveel sterren flonk’ren?’. Toch moeten we uitkijken met biografische aspecten in zijn gedichten. We zouden een biografie moeten natrekken om het biografisch gehalte nader te onderzoeken. Dat doe ik nu niet.

Vorm
Het metrum is een strak volgehouden trocheus, het omgekeerde van een jambe. Zou Nijhoff dit zo consequent hebben volgehouden om de beschermende regelmaat in zijn kinderleven te spiegelen? Het rijm is gekruist, maar Nijhoff laat zich niet leiden door rijmdwang. In ‘vroeger’ en ‘moeder’ rijmen alleen de klinker en de sjwa, de toonloze ‘e’. in ‘flonk’ren’ en ‘donk’re’ zien we alleen de slot-n als verschil. Maar dat kan ook een gevolg zijn van de westerse uitspraak, die vaak de slot-n weglaat. In de tweede strofe treffen we twee schitterende alliteraties aan, die het vermoeidheidsaspect en de kinderlijke activiteit, op zichzelf een contrast, accentueren.

Inhoudelijk
Er valt niet zoveel te zeggen van dit gedicht, dat toch zo wonderlijk van het kinderlijke gevoel van geborgenheid uitdrukt. Juist de eenvoud van het geheel is de expressie van kinderlijk denken. Nijhoff doet dit vaker, in ‘Kinderkruistocht’ bijvoorbeeld.

Tenslotte
Toen Nijhoff volwassen was, was zijn geloof verdwenen. Maar het religieuze levensgevoel is nooit verloren gegaan. Hij is in de jaren vijftig, hoewel buitenkerkelijk, lid geweest van de commissie die het toen Nieuwe Liedboek samenstelde. De groep bestond uit een aantal bevlogen dichters, zoals Willem Barnard, Jan Wit, Jan Willem Schulte Nordholt, Ad den Besten en Martinus Nijhoff tot aan zijn dood. Het boek bevatte verhoudingsgewijs veel door deze dichters geschreven liederen. Nijhoff tekende o.a. voor Psalm 23, misschien de meest geliefde psalm.
Is het dat verloren geloof dat de in de melancholische sfeer van dit gedicht zo prachtig wordt uitgedrukt? Ik vermoed het, maar het blijft daarbij. Ik denk dat dit gedicht veel mensen die in de alledaagse realiteit hun geloof zijn kwijtgeraakt, sterk zal aanspreken. Voor zover godsdienst hun jeugd niet heeft verknoeid…