dinsdag 23 juli 2013



Joost van den Vondel, HET STOCKSKE VAN JOAN VAN OLDENBARNEVELT, Vader des Vaderlants

Myn wensch behoede u onverrot,
O STOCK en stut, die, geen' verrader,
Maer 's vrydoms stut en Hollants Vader
Gestut hebt op dat wreet schavot;
Toen hy voor't bloedigh zwaert most knielen,
Veroordeelt, als een Seneka,
Door Neroos haet en ongena,
Tot droefenis der braefste zielen.
Ghy zult noch, jaeren achter een,
Den uitgangk van dien Helt getuigen,
En hoe Gewelt het Recht dorf buigen,
Tot smaet der onderdruckte steên.
Hoe dickwyl streckt ghy onder 't stappen
Naer 't hof der Staeten stadigh aen
Hem voor een derden voet in 't gaen
En klimmen, op de hooge trappen:
Als hy, belast van ouderdom
Papier en schriften, overleende,
En onder 't lastigh lantspack steende!
Wie ging, zoo krom gebuckt, noit krom!
Ghy ruste van uw trouwe plichten,
Na 'et rusten van dien ouden stock,
Geknot door 's bloetraets bittren wrock:
Nu stut en styft ghy noch myn dichten.

Historische achtergrond

De aanleiding voor dit gedicht is bekend. In 1619 werd het leven van Joan van Oldenbarnevelt, raadpensionaris van de Staten-Generaal, op het schavot beëindigd. De aanleiding hiervoor was het godsdienstige conflict tussen Remonstranten en Contra-Remonstranten, volgelingen van resp. de Leidse hoogleraren Arminius en Gomarus. De theologische achtergronden laat ik nu aar rusten, geen hond begrijpt die nog, op enkele theologen na. In feite ging het om de vrijheid van godsdienst. De Remonstrantie (verzoekschrift) aan de Staten van Holland leidde tot een politiek conflict. De Staten van Holland kozen voor de Remonstranten, de Staten-Generaal voor de Contra-Remonstranten. de Staten van Holland stonden op hun rechten en lieten de steden zogenaamde waardgelders werven, troepen in dienst van de steden, die dus niet onder het opperbevel van Maurits, de kapitein-generaal, stonden. Dit liet Maurits niet toe en hij trok met zijn leger de Hollandse steden langs om de waardgelders weer te ontslaan. Dat kostte geen moeite, want de beroemde veldheer Maurits was geen partij voor het handjevol soldaten, dat elke stad had gerecruteerd. In Amsterdam en andere steden werden de stadsbesturen vervangen door aanhangers van Maurits.
Maurits liet Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en nog enige anderen arresteren. De Groot werd tot langdurige gevangenisstraf veroordeeld, die hij met zijn vrouw Maria van Reigersberg op Slot Loevestein mocht uitzitten. Zijn ontsnapping in de boekenkist, voorbereid door zijn vrouw, is beroemd. Vondel schreef een lofdicht op Maria, waarin de onsterfelijke woorden “Een vrouw is duizend mannen te erg” voorkomen. Oldenbarnevelt werd ter dood veroordeeld door een speciaal hiervoor door Maurits ingestelde rechtbank. Een gerechtelijke moord dus. Zijn laatste woorden zijn als volgt geboekstaafd:
“Mannen, gelooft niet dat ik een landverrader ben, ik heb oprecht en vroom gehandeld, als een goed patriot, en die zal ik sterven. [Tegen de beul] Maak het kort, maak het kort...”
Vondel was diep geschokt door deze terechtstelling, die ook hij als moord heeft ervaren. Hij schreef in catechismusvorm Gesprek op het graf van Johan van Oldenbarnevelt, waarin de volgende passage voorkomt:
”Vr. Wat wordt de Dwingeland die ‘t recht te machtig was?
K. As.”
Ook in Geuzenvesper hekelt (dit genre gedichten heet dan ook hekeldichten) Vondel de moord met bijtend sarcasme. Zo bijvoorbeeld:
”Weest te vreen, haelt Predikanten,
west en oost:
gaet en soeckt bij Dortse santen
heyl en troost:
't is vergeefs, de Heer koomt kloppen,
met sijn woort,
Niemandt kan de wellen stoppen
van die moort.”

“Dortse santen” is honend bedoeld aan het adres van de leden van de Synode van Dordrecht.
Na de dood van Maurits schreef Vondel Palamedes, waarin iedereen Maurits als anti-held kon herkennen. Er werden ruiten ingegooid en Vondel werd tot een geldboete veroordeeld, die door een rijke vriend werd betaald.
Het Stockske schreef Vondel zo’n twintig jaren na de dood van Oldenbarnevelt. Zijn woede was niet in hevigheid verminderd. Aanleiding zou zijn geweest de aanblik van de wandelstok van Oldenbarnevelt, die al die jaren was bewaard door de dichter Westerbaan.

Vorm en inhoud

Nu het gedicht. In het metrum, een jambe, kan men de voetstappen van Oldenbarnevelt horen. Hij was oud, maar ging nog dagelijks naar zijn bureau, gebogen, steunend op zijn stok. Dit beeld roept Vondel verderop in het gedicht op. Hij wenst het stokje toe dat het “onverrot” , onaangetast mag blijven bestaan. Die wens lijkt uitgekomen, want het Rijksmuseum in Amsterdam pretendeert wel twee stokken van de staatsman in bezit te hebben. De gang van de oude man wordt prachtig beeldend uitgedrukt in de alliteratie stock-stut. Dit laatste woord, weer te geven als steun, komt nog twee keer voor in de twee volgende verzen. Vondel legt zo een zwaar accent op de steunende activiteiten van Oldenbarnevelt in het staatsbestel, de steun van de vrijheid, zoals Vondel letterlijk zegt. Het enjambement bij “verrader” leidt tot een vertraging in het leestempo: de lezer kan zich even bezinnen. De onrechtvaardigheid van het vonnis drukt Vondel uit in de vergelijking met Seneca, de leermeester van Nero, die door deze geschifte keizer tot zelfmoord werd gedwongen. De vergelijking is dus voor Maurits allesbehalve vleiend.
Het woord “braaf” klinkt ons sinds het boekje over de brave Hendrik niet sympathiek in de oren. Maar dit is veel later, in 1833, door Nic. Anslijn geschreven en gepubliceerd. Voor Vondel heeft dit woord een onverdacht positieve betekenis. Wie de stok aanschouwt, zal door de jaren heen herinnerd worden aan de gewelddadige dood van Oldenbarnevelt, aldus Vondel. Prachtig is de verwoording van Vondel: geweld durfde het recht te buigen. Hij, Amsterdammer in hart en nieren, al is hij in Keulen geboren en kwamen zijn ouders uit Antwerpen, kiest onverkort voor de Hollandse steden. Hij durft zelfs de formulering aan dat ze onderdrukt zijn door Maurits.
Dan volgt de al door mij aangegeven weergave van de stappen van Oldenbarnevelt. Die wordt ook door de alliteratie prachtig geaccentueerd: streckt – stappen – stadigh. De derde voet is een mooie vondst. Het “gaen en klimmen” als enjambement over het verseinde heen getild – een enjambement werkt altijd vertragend – geeft de langzame tred van Oldenbarnevelt opnieuw klankschilderend weer.
De gebogen houding van de oude staatsman wordt geïllustreerd als zou hij onder de last van papieren gebukt gaan. De opsomming is een vondst: ouderdom, papier en schriften, de ongelijksoortige opsomming geeft de dubbele last van leeftijd en ambt weer. De antimetrie in “Hem voor” legt accent op de persoon Oldenbarnevelt. “’t Lastigh lantspack” heeft een tweede betekenislaag, letterlijk valt zijn ambt hem zwaar, maar metaforisch is de bevolking lastig. Stenen is een archaïsche vorm van steunen.
“Wie ging, zoo krom gebuckt, noit krom!” Ook hier weer twee betekenislagen en een personificatie tegelijk. De stok boog nooit door onder het gewicht van de oude raadspensionaris, maar hij zelf liep wel degelijk krom, maar maakte nooit figuurlijk gezien een misstap: hij was onkreukbaar.
De stok mag nu rusten van zijn trouwe werk, nu de oude man ter ruste is gegaan. Wij kennen “stok” nog in “stokoud”. Het woord zelf betekent ook al “oud”, dus het is een dubbelzegging die de zeer hoge leeftijd van Oldenbarnevelt uitdrukt. De vergelijking met Alva’s bloedraad is natuurlijk beledigend, maar ook in onze ogen wel terecht. De door Maurits opgerichte rechtbank had als enig doel de doodstaf aan Oldenbarnevelt op te leggen. De Raad van Beroerten, die in de volksmond Bloedraad heette, stond even slecht bekend. De Raad was opgericht door Alva om doodvonnissen uit te spreken. Bekend is de anekdote van de Vlaming Jacob Hessels, die steeds indutte tijdens de rechtszaken, maar als hij gewekt werd om zijn oordeel uit te spreken, riep: "Ad patibulum!" ("Naar de galg!"). De bittere wrok die de Bloedraad van Maurits tot de uitspraak van het doodvonnis bracht, is de laatste toespeling. Vondel sluit af met de opmerking dat de stok nu nog dient om hem tot zijn poëzie te inspireren, weer versterkt door de alliteratie stut – stijft.

Tot slot

Met dit gedicht toonde Vondel opnieuw aan hoe hij met zijn scherp aangezette hekeldichten middenin de maatschappelijke actualiteit stond. Na de persoonlijke kant, zoals die in “Constantijntje” zichtbaar is, zien we hier een andere, politiek-maatschappelijke kant van Vondel. Een derde, de religieuze, volgt nog.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten