donderdag 24 april 2014

Paul van Ostaijen, Avondgeluiden

 Er moeten witte hoeven achter de zoom staan
 van de blauwe velden langs de maan
 's avonds hoort gij aan de verre steenwegen
 paardehoeven
 dan hoort gij alles stille waan
 van verre maanfonteinen zijpelt plots water
 - gij hoort plots het zijpelen
 van avondlik water -
 de paarden drinken haastig
 en hinniken
 dan hoort men weer hun draven stalwaarts

Mijn bespreking van dit gedicht treft u aan op de website van Meander De Klassiekers:

dinsdag 15 april 2014

Paul van Ostaijen, MELOPEE


                                    Voor Gaston Burssens
 
 
Onder de maan schuift de lange rivier
Over de lange rivier schuift moede de maan
Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee
 
Langs het hoogriet
langs de laagwei
schuift de kano naar zee
schuift met de schuivende maan de kano naar zee
Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man
Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee
 

Dit gedicht beschouw ik als een compositie van beelden en klanken. Het begint met een vers van tien syllaben. Het geeft het beeld weer van een maan, stabiele factor), waaronder de rivier langzaam stroomt. Het werkwoord “schuiven” geeft de handeling een aspect van traagheid. Bovendien is het een prospectief woord, want het schuiven speelt in de volgende verzen een grote rol. In het tweede vers is het beeld al verschoven. Nu is de rivier de statische factor, de maan de dynamische. Het woord “compositie” is een muzikaal begrip. Het tweede vers is een variatie op het thema dat in vers 1 is geformuleerd. Er zijn twee woorden toegevoegd: “lange” en “moede”. Daarmee wordt de objectieve [2]beschouwing van het beeld subjectief ingevuld. Bovendien is er een klank toegevoegd. Bij de contrasterende “aa” en de “a” zien we nu de “oe” verschijnen. De “o” van “onder” is vervangen door de “oo” van “over”. Ook de eveneens contrasterende “ie” en “i” zie je weer in vers 2. het aantal syllaben bedraagt hier veertien.

Vers drie vormt een nieuwe variatie op het thema, zestien syllaben nu. Het beeld is weer omgekeerd, de maan is weer de statische factor, de rivier de dynamische. Maar de rivier is nu voorzien van een kano, die als object van het schuiven wordt ingevoerd. Je zou zeggen dat de kano daarmee ook een dynamische factor vormt. Maar is dat wel zo? De kano wordt voortbewogen door de rivier en is ten opzichte van het water statisch. Mij schiet nu een beeld van vroeger binnen. Door ons dorp liep de Gouwe, druk bevaren door vrachtboten, beurtschippers en zo. Soms was het de schipper of een ander bemanningslid die met een lange vaarboom het schip vooruit duwde. Mij fascineerde toen dat het schip onder de man voortbewoog, terwijl hij op dezelfde plaats bleef ten opzichte van mijn gezichtsveld. Als hij op de achterkant van het schip was beland, liep hij weer naar het voorschip. De kano staat dus in relatie tot de maan en de rivier en is daardoor statisch en dynamisch tegelijkertijd. Met de kano is de “aa” verdubbeld en is de “oe” door een “oo” vervangen. Opvallend is een nieuwe klinker in het laatste woord: de “ee”. Dit is een merkwaardige klinker, die vaag en onbestemd uitloopt in niets, niet afgesloten door een medeklinker. Van Ostayen putte de mogelijkheden van deze klinker uit in zijn gedicht over de chimpansee, de Berceuse, presque nègre. We hebben al met al een thema met twee variaties gezien.

Dan klinkt er een nieuw thema in een nieuwe strofe. Heel bijzonder, want het lange vers van veertien syllaben is verdeeld in drie verzen. Het doet een beetje aan staccato denken. Het vierde vers telt dan vier syllaben met drie klinkers: “a”, “oo” en “ie”. Het vijfde vers, eveneens vier syllaben, vormt weer een variatie: “oo” wordt “aa” en “ie” wordt “ei”. De twee fragmenten van het beeld worden gecomplementeerd door het zesde vers, dat een deel van het eerste thema opvat met “aa” en “oo” en “ee”, drie lange klanken. Tevens is nu de dynamiek in het beeld gekomen door de herhaling in “schuift”. Er zijn twee nieuwe aspecten in het beeld opgedoken, het hoogriet en de laagwei (twee germanismen voor Noord-Nederlanders). Voor het eerst zien we iets van de oevers, weer in contrasten uitgedrukt. Dan volgt een vers met twaalf syllaben, waarin elementen als de kano en de maan wel, maar de rivier niet meer voortkomen. De maan gaat in het water weerspiegeld, maar ook als je naar boven kijkt, gelijk op met de kano. Heel mooi geeft Van Ostayen met de verdubbeling van het werkwoord “schuiven” aan dat hij dit zo heeft gezien.

Dan volgt een vers met zestien syllaben. Hierin zien we de apotheose van dit gedicht. Ten eerste zien we alle aspecten van het beeld in één vers terug, zee, kano, maan en….. Juist, we missen de rivier en zien daar ineens een man, natuurlijk in de kano. Het beeld bevat nu ineens een persoonlijk element. Alle klanken uit vorige thema’s en variaties komen natuurlijk terug. Eigenlijk zou ik hier een nieuwe strofe hebben verwacht, maar Van Ostayen schrijft de laatste twee verzen zonder spatie erboven, die apotheose wordt al in de antimetrie aan het begin aangegeven. De tot nu toe consequent toegepaste trochee wordt plotseling in een antimetrie aan het begin van dit vers doorbroken. De vijfvoudige alliteratie met de “z” geeft dit vers met deze antimetrie de suggestie van een fortissimo.

Dan het laatste vers. Hier wordt naar een verband gezocht, maar het antwoord blijft uit. Hier wordt de zinvraag gesteld: waarom dit alles? Die wordt prachtig verbeeld in de drie “ee”-klanken, die, zoals ik al schreef, de onbestemdheid uitdrukt: “een merkwaardige klinker, die vaag en onbestemd uitloopt in niets, niet afgesloten door een medeklinker”. We vinden die klank overigens al twee keer in de titel. Die onbestemdheid wordt nu versterkt tot zinloosheid. Het woord “gedwee” vertolkt hier het passieve van de mens, geworpen in deze wereld, zonder zin, zonder betekenis. Sartre had dit gedicht eens moeten lezen.

 

Ik voeg de Berceuse zonder verdere bespreking toe:

 

Berceuse presque nègre

 

De chimpansee doet niet mee

waarom doet de chimpansee niet mee

de chimpansee

is ziek van de zee

er gaat zoveel water in zee

meent de chimpansee

 



[1] Graag verwijs ik naar de heel interessante analyse van Rik Wouters in de Klassieken van Meander: http://klassiekegedichten.net/index.php?id=9 . Hij schrijft hier over de titel: “Een 'melopee' is een ritmisch gezang als begeleiding van declamatie.”
[2] Ik gebruik deze tekens bij gebrek aan fonetische tekens in mijn digitale mogelijkheden.

zaterdag 5 april 2014


Hendrik de Vries, Mijn broer
 
Mijn broer, gij leedt
Een einde, waar geen mensch van weet.
Vaak ligt gij naast mij, en ik
Begrijp het slecht, en tast en schrik.
 
De weg met iepen liept gij langs.
De vogels riepen laat. Iets bangs
Vervolgde ons beiden. Toch woudt gij
Alleen gaan door de woestenij.
 
Wij sliepen deze nacht weer saam.
Uw hart sloeg naast mij. ‘k Sprak uw naam
En vroeg, waarheen gij gingt.
Het antwoord was:
“… Te vreeselijk om zich in te verdiepen,
“Zie ’t gras
“Ligt weder dicht met iepen
“Omkringd”
 
In: De nacht, 1920
 
Ook dit gedicht vindt u, tussen heel veel andere besprekingen, op: