Voor Gaston Burssens
Onder de maan schuift de lange rivier
Over de lange rivier schuift moede de maan
Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee
Langs het hoogriet
langs de laagwei
schuift de kano naar zee
schuift met de schuivende maan de kano naar zee
Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man
Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee
Dit gedicht beschouw ik als een compositie van
beelden en klanken. Het begint met een vers van tien syllaben. Het geeft het
beeld weer van een maan, stabiele factor), waaronder de rivier langzaam
stroomt. Het werkwoord “schuiven” geeft de handeling een aspect van traagheid.
Bovendien is het een prospectief woord, want het schuiven speelt in de volgende
verzen een grote rol. In het tweede vers is het beeld al verschoven. Nu is de
rivier de statische factor, de maan de dynamische. Het woord “compositie” is
een muzikaal begrip. Het tweede vers is een variatie op het thema dat in vers 1
is geformuleerd. Er zijn twee woorden toegevoegd: “lange” en “moede”. Daarmee
wordt de objectieve beschouwing
van het beeld subjectief ingevuld. Bovendien is er een klank toegevoegd. Bij de
contrasterende “aa” en de “a” zien we nu de “oe” verschijnen. De “o” van
“onder” is vervangen door de “oo” van “over”. Ook de eveneens contrasterende
“ie” en “i” zie je weer in vers 2. het aantal syllaben bedraagt hier veertien.
Vers drie vormt een nieuwe variatie op het thema,
zestien syllaben nu. Het beeld is weer omgekeerd, de maan is weer de statische
factor, de rivier de dynamische. Maar de rivier is nu voorzien van een kano,
die als object van het schuiven wordt ingevoerd. Je zou zeggen dat de kano
daarmee ook een dynamische factor vormt. Maar is dat wel zo? De kano wordt
voortbewogen door de rivier en is ten opzichte van het water statisch. Mij
schiet nu een beeld van vroeger binnen. Door ons dorp liep de Gouwe, druk bevaren
door vrachtboten, beurtschippers en zo. Soms was het de schipper of een ander
bemanningslid die met een lange vaarboom het schip vooruit duwde. Mij
fascineerde toen dat het schip onder de man voortbewoog, terwijl hij op
dezelfde plaats bleef ten opzichte van mijn gezichtsveld. Als hij op de
achterkant van het schip was beland, liep hij weer naar het voorschip. De kano
staat dus in relatie tot de maan en de rivier en is daardoor statisch en
dynamisch tegelijkertijd. Met de kano is de “aa” verdubbeld en is de “oe” door
een “oo” vervangen. Opvallend is een nieuwe klinker in het laatste woord: de
“ee”. Dit is een merkwaardige klinker, die vaag en onbestemd uitloopt in niets,
niet afgesloten door een medeklinker. Van Ostayen putte de mogelijkheden van
deze klinker uit in zijn gedicht over de chimpansee, de Berceuse, presque nègre.
We hebben al met al een thema met twee variaties gezien.
Dan klinkt er een nieuw thema in een nieuwe strofe.
Heel bijzonder, want het lange vers van veertien syllaben is verdeeld in drie
verzen. Het doet een beetje aan staccato denken. Het vierde vers telt dan vier
syllaben met drie klinkers: “a”, “oo” en “ie”. Het vijfde vers, eveneens vier
syllaben, vormt weer een variatie: “oo” wordt “aa” en “ie” wordt “ei”. De twee
fragmenten van het beeld worden gecomplementeerd door het zesde vers, dat een
deel van het eerste thema opvat met “aa” en “oo” en “ee”, drie lange klanken.
Tevens is nu de dynamiek in het beeld gekomen door de herhaling in “schuift”.
Er zijn twee nieuwe aspecten in het beeld opgedoken, het hoogriet en de laagwei
(twee germanismen voor Noord-Nederlanders). Voor het eerst zien we iets van de
oevers, weer in contrasten uitgedrukt. Dan volgt een vers met twaalf syllaben,
waarin elementen als de kano en de maan wel, maar de rivier niet meer
voortkomen. De maan gaat in het water weerspiegeld, maar ook als je naar boven
kijkt, gelijk op met de kano. Heel mooi geeft Van Ostayen met de verdubbeling
van het werkwoord “schuiven” aan dat hij dit zo heeft gezien.
Dan volgt een vers met zestien syllaben. Hierin
zien we de apotheose van dit gedicht. Ten eerste zien we alle aspecten van het
beeld in één vers terug, zee, kano, maan en….. Juist, we missen de rivier en
zien daar ineens een man, natuurlijk in de kano. Het beeld bevat nu ineens een
persoonlijk element. Alle klanken uit vorige thema’s en variaties komen
natuurlijk terug. Eigenlijk zou ik hier een nieuwe strofe hebben verwacht, maar
Van Ostayen schrijft de laatste twee verzen zonder spatie erboven, die
apotheose wordt al in de antimetrie aan het begin aangegeven. De tot nu toe
consequent toegepaste trochee wordt plotseling in een antimetrie aan het begin
van dit vers doorbroken. De vijfvoudige alliteratie met de “z” geeft dit vers
met deze antimetrie de suggestie van een fortissimo.
Dan het laatste vers. Hier wordt naar een verband
gezocht, maar het antwoord blijft uit. Hier wordt de zinvraag gesteld: waarom
dit alles? Die wordt prachtig verbeeld in de drie “ee”-klanken, die, zoals ik
al schreef, de onbestemdheid uitdrukt: “een merkwaardige klinker, die vaag en
onbestemd uitloopt in niets, niet afgesloten door een medeklinker”. We vinden
die klank overigens al twee keer in de titel. Die onbestemdheid wordt nu
versterkt tot zinloosheid. Het woord “gedwee” vertolkt hier het passieve van de
mens, geworpen in deze wereld, zonder zin, zonder betekenis. Sartre had dit
gedicht eens moeten lezen.
Ik voeg de Berceuse zonder verdere bespreking toe:
Berceuse presque nègre
De chimpansee doet niet mee
waarom doet de chimpansee niet mee
de chimpansee
is ziek van
de zee
er gaat zoveel water in zee
meent de chimpansee